Skip to main content

29

Het interieur van de 15de-eeuwse kapel staat op het 8ste en laatste paneel van de beroemde H. Ursula-polyptiek. Het middenstuk van het altaar bestond uit een beeld van St.-Ursula als mantelheilige, en daarboven prijkte een verguld of koperen reliekschrijn, met 4 heiligenfiguren (o.m. St. Augustinus) op de voorzijde. Dat schrijn steunde op 4 koperen zijkolommen met zittende leeuw bovenop, die een vlaggenstok vasthoudt. De zijluiken waren waarschijnlijk aan die zuilen vastgemaakt en konden voor het beeld en de reliekkast worden gedraaid, zodat de 8 grisaille-schilderijen op de achterkanten zichtbaar werden.
Op het altaar met eenvoudig antependium (=voorhangsel) ligt een dwaal met daarop een toren-reliekschrijntje, een kandelaar met kaars en een “peisberd” (= paxbord voor de vredeskus).
De pastoor of kapelaan leest in een brevier of gebedenboek, wachtend op gelovigen die de Ursula-reliek komen vereren en wat geld op het altaar leggen. Op het tafeltje achter de priester liggen verscheidene ongebleekte kaarsen, die door het kaarsenvrouwtje aan een pas binnengekomen vrouw worden aangeboden. Boven haar hangen, aan een stang, enkele ex-voto’s (giften in was) ter ere van St.-Ursula voor een bekomen genezing. Langs de kapeldeur komt net een man binnen.
De 2 belangrijkste personen knielen vooraan in het midden: het zijn allicht de opdrachtgevers van dit veelluik en de grote weldoeners van de kapel en de zusters, Jan III de Baenst (in wijd blauw kleed), en zijn echtgenote Margriete De Fever (met rood bovenkleed). Vooraan helemaal links knielt een gebaarde pelgrim met een hoed versierd met “vestelkens” (= insignes) en met een “scerpe” (= schoudertas). Nog links, in het midden, knielt een Zwartzuster in de oude kloosterdracht (een zwart kleed met witte kap), waarschijnlijk de Moeder van het klooster.